Onlangs kwam ik bij mijn huisarts voor mijn jaarlijkse griepprik. Een mooie reden om kennis te maken met mijn nieuwe huisarts. Ze had kortgeleden samen met een collega de praktijk van mijn oude huisarts overgenomen. Tot mijn schrik vertelde ze mij: ‘Ik zie u nu voor het eerst, maar dit is ook meteen de laatste keer. Ik heb besloten te stoppen’. Toen ik haar vroeg naar de reden gaf ze aan dat de administratieve rompslomp en de druk van de zorgverzekeraars haar werkdruk teveel op de proef hadden gesteld. Een ander carrièrepad kiezen leek haar daarom een logische keuze. Ik kon mijn nieuwsgierigheid niet onderdrukken en vroeg haar wat ze ging doen. ‘Ik word bedrijfsarts’ zei ze. ‘Ik heb van vriendinnen gehoord dat het werk van bedrijfsarts best leuk is, een goede werk-privé balans biedt en goed betaald. Volgende maand al start ik als AIOS bij een landelijke arbodienst. Er schijnt namelijk een groot tekort te zijn aan bedrijfsartsen’.
Er ontstond bij mij een dubbel gevoel. Had ik van de week niet in de media gelezen dat de NVAB opnieuw bij het Kabinet aandringt tot publieke financiering van de opleiding tot bedrijfsarts? In eerste instantie stopt de overheid veel geld in het opleiden van medisch specialisten en huisartsen. Deze worden vervolgens als parttime werkende zij-instromer opnieuw opgeleid tot bedrijfsarts specialist. En om nu te zeggen dat we een overschot hebben aan huisartsen en medische specialisten?
Daarnaast is arbodienstverlening in Nederland een private, door het bedrijfsleven betaalde bedrijfstak. Een vorm van zakelijke dienstverlening eigenlijk. De arbodiensten beschikken over voldoende financiële middelen om de opleidingen van bedrijfsartsen zelf te betalen. Het gaat arbodiensten tenslotte beter dan ooit. Iets dat wordt bevestigd door de volgeboekte opleidingsfaciliteiten.
Maar waarom hebben wij zoveel bedrijfsartsen nodig? Een aantal jaren geleden bracht onze studiereis ons en een aantal arbodiensten naar Kopenhagen om daar het Deense model ter plekke te bekijken. Het viel op dat het verzuim in Denemarken net zo hoog was als in Nederland. Maar met een bevolking van nog geen 6 miljoen had Denemarken slechts 80 bedrijfsartsen (klinisch arbeidsgeneeskundigen) in dienst. Vergelijkend; in Nederland hadden wij toen net geen 1800 bedrijfsartsen op 17 miljoen inwoners. Als we dit omrekenen naar het Deense model hadden wij maar 240 bedrijfsartsen nodig.
En daar zit hem nu net de kneep. In Denemarken heeft de bedrijfsarts geen rol bij verzuim of loondoorbetalingsverplichting. Deze is in Denemarken überhaupt beperkt, omdat de ontslagbescherming ook beperkt is. Denemarken kent bovendien een hoge arbeidsmobiliteit en, in die tijd, ook een lagere werkloosheid dan in Nederland. Maar het grootste verschil zit hem in de dagelijkse werkpraktijk van bedrijfsartsen. In Nederland heeft de bedrijfsarts hooguit 15% van zijn tijd beschikbaar voor preventie, terwijl dat in Denemarken 100% is. Denemarken kent ook geen arbodiensten, alleen een soort adviesbureaus voor arbeidsomstandigheden en enkele bedrijfsgezondheidsdiensten bij grote bedrijven.
De belangrijkste oorzaak van het verschil is dat onze arbodiensten sinds de privatisering de sociaal medische taken van de sociale zekerheid van GAK en de bedrijfsverenigingen hebben overgenomen. Dit maakte onze sociale zekerheid betaalbaarder, want die liep voor de privatisering uit de financiële rails . U hoort mij niet zeggen dat we teveel bedrijfsartsen hebben. Ik vind wel dat wij ons moeten afvragen of het model van de Wet verbetering poortwachter en de loondoorbetaling bij ziekte (of gebrek aan) niet teveel medische capaciteit kost en arbeidsverzuim teveel medicaliseert.
Bij nadere beschouwing is het meeste verzuim gerelateerd aan onvrede, werkdrukbeleving en in mindere mate aan gezondheidsschade ten gevolge van beroepsziekten. Ik ben benieuwd wat er gebeurt als wij de wet op loondoorbetaling loskoppelen van ziekte of gebrek, maar een verplichting laten bestaan tot doorbetaling van 70% van het salaris ten gevolge van loopbaan issues in zijn algemeenheid. Issues waar werkgever en werknemer samen een oplossing voor moeten zien te zoeken en waar bedrijfsartsen gezondheidsschade helpen voorkomen of behandelen. Bij blijvende gezondheidsschade is er recht op een uitkering, waarbij niet langer alleen verlies van verdien capaciteit het criterium is, dat toch weinig mensen lijken te begrijpen, maar verlies aan gezondheid en gedorven levensvreugde. Dat geeft op zich zelf ook meer impulsen aan preventie en mogelijk ook aan re-integratie, omdat de uitkering los staat van de verdiencapaciteit. Met deze gedachte lopen we meer in de pas binnen de EU en met de ILO verdragen.
Reijer Pille, februari 2023